1. De lidstaten bepalen of aanvragen voor een Europese blauwe kaart moeten worden ingediend door de onderdaan van een derde land of door zijn werkgever. De lidstaten kunnen daarnaast bepalen dat zowel de onderdaan van een derde land als zijn werkgever een aanvraag mag indienen.
2. Een aanvraag voor een Europese blauwe kaart wordt behandeld ofwel wanneer de betrokken onderdaan van een derde land verblijft buiten het grondgebied van de lidstaat waartoe hij wenst te worden toegelaten, ofwel wanneer hij al op het grondgebied van die lidstaat verblijft als houder van een geldige verblijfsvergunning of van een visum voor verblijf van langere duur.
3. In afwijking van lid 2 kan een lidstaat overeenkomstig zijn nationale recht een aanvraag voor een Europese blauwe kaart goedkeuren die wordt ingediend door een onderdaan van een derde land die niet in het bezit is van een geldige verblijfsvergunning of van een visum voor een verblijf van langere duur maar wel legaal op het grondgebied van de betrokken lidstaat verblijft.